dinsdag 14 december 2010

De crèche

De Volkskrant kopte vanmorgen: ‘Man bij crèche omstreden’. Er gaan kennelijk stemmen op om mannen te weren uit de kinderopvang, ingegeven door de misbruikzaak die gisteravond aan het licht kwam. Het lijkt me de verkeerde oplossing, terug naar midden vorige eeuw om de aloude etiketten mannenberoep en vrouwenberoep weer van stal te halen. Volgens mij moeten we de zaak vanuit een omgekeerd perspectief bekijken.
Mannen in de crèche zijn niet per se dubieus, dat lijkt me een te beperkte visie. Ik geloof wel dat mensen (dus zeker ook mannen) met kwade bedoelingen en verknipte seksuele neigingen op zoek gaan naar plekken waar zich kwetsbare of zwakke(re) mensen bevinden die een makkelijk slachtoffer vormen. Ik denk aan functies of activiteiten bij de scouting, de jeugdzorg, de ouderenzorg, gehandicapteninstellingen, crèches en al die andere plekken waar afhankelijkheid en een bepaalde mate van macht samengaan en waar de pupillen, peuters of cliënten niet opgewassen zijn tegen de misbruikers.

Betere screening lijkt me gepast: grillen graag, al degenen die zich binnen deze (beroeps)groep aandienen. Verklaringen van goed gedrag, antecedentenonderzoek, referenties opvragen, psychologisch onderzoek etc. etc. En nooit alleen op een afdeling werken, maar minstens met tweeën. Van mij mag het allemaal. Camera’s ophangen lijkt me een prima aanvulling. Privacy is ondergeschikt aan veiligheid. En zeg nou eerlijk: in onze facebook-, hyves-, twitter-, linkedin- en webcammaatschappij waar iedereen zich altijd en overal laat beluisteren en bekijken zou het hypocriet zijn om geschokt te reageren op een paar camera’s op het werk. En ja, het is een simplistisch cliché: als je niks te verbergen hebt hoef je ook deze camera’s niet te vrezen. In winkels en instellingen waar ze waken over ‘uw en onze eigendommen’ zijn de medewerkers en bezoekers allang gewend aan die halve bollen in het plafond en die meedraaiende camera’s aan een pilaar. Ik haat de kreet, maar ik zeg DOEN!

maandag 29 november 2010

Instanties

Mijn partner en ik verloren in september allebei een ouder; hij zijn moeder, ik mijn vader. Normaal heeft een mens al heel wat bemoeienis met instanties. Maar als er een ouder overlijdt dan komen daar een paar extra contactmomenten met instanties bij. Meestal omdat zaken nooit in één keer goed geregeld worden.

Ook al ‘zeggen ze’ dat de gemeentelijke basisadministratie (GBA) allerlei instanties op de hoogte stelt van een overlijden, je weet helaas uit eigen ervaring dat je nergens op kan rekenen. Dus je pakt na de begrafenis of crematie de telefoon en belt zoal naar: het ABP, de belastingdienst (IB), de belastingdienst (zorgtoeslag), de belastingdienst (huurtoeslag), het CAK, de ziektekostenverzekeraar, de Sociale Verzekeringsbank (AOW), de uitvaartverzorger over asbestemming en dankbetuigingen, de steenhouwer over de tekst in de steen, de bank om het tegoed van een begrafenisverzekering los te weken, Natuurmonumenten om een lidmaatschap op te zeggen, idem de personeelsvereniging waarvan overledene nog steeds uitnodigingen voor uitjes ontvangt, Ziggo om het tv-signaal stop te zetten, de thuiszorgwinkel die de scootmobiel moet ophalen, het zorgloket van de gemeente over het ophalen van een seniorenbed (geleverd door weer een andere thuiszorgwinkel) etc. Mocht u onverhoopt binnenkort met dit bijltje moeten hakken, dan heeft u vast een summiere checklist.

Laat ik er wat uitlichten.

CAK: ‘Ja mevrouw, we hebben het doorgekregen van de GBA; het is al verwerkt in de administratie. Waarschijnlijk ontvangt u binnenkort een restitutie over twee niet-genoten zorgweken in september.’ Kort daarna vallen vier enveloppen in de brievenbus. Twee voor moeder, twee voor erven van overleden vader. Bevestigingen van overlijden, aankondigingen van nieuwe beschikkingen. Half oktober ontvangen we: nieuwe beschikking voor moeder; nieuwe beschikking met acceptgiro voor vader: betalen graag over twee weken september en de hele maand oktober. Vader is al die tijd al overleden. Bellen maar. CAK: ‘Ja, nee, dat klopt natuurlijk niet. Excuses. Die 1035 euro hoeft u niet te betalen. Mevrouw, deze factuur blokkeren wij, de restitutie over september volgt binnenkort.’ Begin november: brief met nieuwe berekening van CAK voor overleden vader: binnenkort ontvangt u 1035 euro over oktober (?!) en restitutie september. Zucht! Laat maar.

Ouders wonen ruim twee jaar in een AWBZ-instelling (zorg met verblijf). We hebben een ordner vol brieven, beschikkingen en overzichten van het CAK en een baaierd aan gepleegde telefoontjes om kromme zaken recht te trekken.

Partner probeert tot afspraken te komen met de bank die de kleine begrafenisrekening beheert van moeder. Bank is opgegaan in andere bank en heeft regionaal vertegenwoordiger. Partner belt en stuurt schriftelijk verzoek - met gevraagde bescheiden - tot vrijgeven van de rekening. Bank niet tevreden. Wil akte van erfrecht (duur notarisstuk). Stond niet als vereiste in de voorwaarden en is niet in verhouding tot bedrag op de rekening. Bellen dus met regiovertegenwoordiger. Wil niet om. Bellen dus met hoofdkantoor (erg moeilijk te vinden), wil niet om. Verwijst terug naar regiovertegenwoordiger. Bellen maar weer. Wil niet om, maar rekening kan gedeblokkeerd als uitvaartondernemer factuur stuurt. Aha, licht in zicht. Wachten dus. Uitvaarondernemer gebeld. Zit te wachten op factuur crematorium. Iedereen wacht op iedereen. Factuur uitvaartondernemer valt net binnen. Zaak loopt nog. Steenhouwer is nog steeds niet toegekomen aan het graveren van één regeltje tekst op de grafsteen (duurt al twee maanden) en terugplaatsen van steen op het graf.

Nu denkt u misschien: valt wel mee. Maar de scootmobielophaler kan alleen op dagen dat jij niet kan omdat je dan werkt; het zorgteam van de instelling wil het bed van je vader al weg laten halen voordat de crematie achter de rug is. Daar moet je dus vierkant voor gaan liggen, met andere zaken zijn ze ook niet zo vlot. Natuurmonumenten stuurt gewoon weer een nieuwe ledenpas voor 2011 want kennelijk stond het abonnement formeel op moeders en niet op vaders naam. ING en minstens drie andere instanties sturen post nog gewoon naar het oude huis van partners moeder, terwijl ze allemaal geïnformeerd zijn en het huis inmiddels een andere huurder heeft.

We zijn er nog niet klaar mee, maar hebben net even een korte break gehad in Twente. Daar kunnen ze hun zaken gelukkig nog prima regelen hebben we gemerkt.

maandag 8 november 2010

Beth

Gisteravond ging Peter R. de Vries met Beth Holloway op bezoek bij Joran. In de Castro Castro-bajes in Lima. Vorige week zagen we het eerste deel van dit televisiedrama. Ik heb Peter R. normaal redelijk hoog zitten. Niet zozeer omdat hij kwaliteitstelevisie levert, maar omdat hij zich als een terriër vastbijt in zaken die ons rechtsgevoel aantasten. Vaak met succes.

Gisteren ging hij te ver. De interviewfragmentjes met Beth waren zwak. Het leek me dat zij vijf jaar nadat haar dochter verdween nog steeds in shock was. Ze kwam moeilijk uit haar woorden, leek op sommige vragen eigenlijk geen antwoord te hebben, maar ze probeerde Peter R. ter wille te zijn. Dat leverde treurige tv op. Arme Beth, steeds maar weer die open deuren van Peter tegenkomen, niet weten hoe je het nu weer moet formuleren, want alles is al gezegd (al duizenden keren) en toch proberen weer een paar zinnige zinnen aan het verhaal toe te voegen. Dat lukte niet.


Het bezoekje aan de gevangenis en de ontmoeting met Joran leverde even wat spanning, maar de confrontatie liep totaal mis en Beth – die zich zo dapper had voorgenomen Joran fiks aan de tand te voelen – bleek niet in staat haar rol goed te spelen. Dat kun je haar niet kwalijk nemen. Het is een bekend verschijnsel. Je bereidt je voor op een stevig gesprek – een sollicitatiegesprek, een slechtnieuwsgesprek, een gesprek met je partner over je ergernissen binnen de relatie – je weet wat je gaat zeggen en als het zover is blijk je een heel ander gesprek te voeren. Je verandert in een hakkelende stumper die geen twee woorden recht kan breien. Zoiets speelde zich af tussen Beth en Joran in de directiekamer van de bajes.

En dat zendt Peter R. dus ook helemaal uit. Het had hem gesierd als hij nog wat meer in zijn materiaal had geknipt en de boel in de studio beter had toegelicht. Zonder de cliffhangers, het gebral en de niet-ingeloste verwachtingen bij de kijker.
Kijk en huiver op http://www.peterrdevries.nl/programma-gemist/

maandag 1 november 2010

Mama

(De moeder van Henriët woont in een zorgappartement. Ze heeft Parkinson en haar werkgeheugen en kortetermijngeheugen zijn aangetast. Vorige maand overleed haar man. Dat kan ze maar moeilijk onthouden. Ze is regelmatig even ‘de weg kwijt’.)

Vrijdagmiddag drie uur. De telefoon gaat.
“Hallo, met Henriët.”
Bijna fluisterend: “Met mama.”
H: “Hoi, hoe gaat het vandaag?”
M (heel zachtjes en langzaam): “Wat moet ik nou doen? Ik kom hier net binnen en er is helemaal niemand, wat moet ik nou doen?”
H: “Ben je bij de kapper geweest?”
M: “Ja, ik kom net terug, maar er is helemaal niemand. Ik weet niet wat ik nou moet doen.”
H: “Ga lekker even zitten. Ben je voor een permanent geweest?”
M: “Nee, voor een watergolf. Of nee, toch een permanent. Ik heb een bonnetje gekregen want ik had geen geld bij me. Het was 59 euro.”
H: “Er zat geld in je portemonneetje.”
M: “Oh, maar ik had geen tas bij me.”
H: “Nee, als je geen tas bij je hebt, dan heb je ook geen geld. Leg het bonnetje maar op tafel bij de post.”
M: “Nee, ik leg het op de televisietafel. Daar ligt een groene presse papier van papa. Daar leg ik het onder.”
H: “Oké dan. Heb je al thee op?”
M: “Nee.”
H: “Dan ga je lekker een kopje thee zetten en je krantje lezen, of de Libelle.”
M: “Ik moet de krant nog halen. Dat kan ik wel even doen.”
H: “Dan zet je vast theewater op in de waterkoker en ga je intussen de krant halen.” (Zodra ze het zegt weet ze dat het te moeilijk is.)
M: “Ik kan toch niet weglopen als de waterkoker aanstaat?” (Precies!)
H: “Ga dan eerst de krant halen en dan zet je thee als je terugkomt.”

Kwart voor vier. De telefoon.
H (op vriendelijke toon): “Hallo, daar ben je weer.”
M: “Daar ben ik weer.”
H: “Heb je al een kopje thee?”
M: “Nee, ik wilde je even zeggen wat voor post er is. Maar ik maak ze niet open.”
H: “Laat maar horen.”
M: “Even m’n bril opzetten. Een brief voor mij van de belastingdienst. En een brief van de Sociale Verzekeringsbank, ook voor mij. En een van de zorgpremie, ook voor mij. Maar ik maak ze niet open hoor.”
H: “Dat is goed, leg ze maar op tafel, dan zie ik het woensdag wel.”
M: “Kom je pas woensdag? Da’s nog bijna een hele week.”
H: “Nou, dat valt wel mee. Het is vandaag vrijdag en ik ben gisteren geweest én eergisteren.”
M: “Kom je morgen dan?”
H: “Nee, morgen kom ik niet. Ik kom één keer in de week, soms twee keer. Morgen niet. Dan heb je een rustig dagje alleen.”
M: “Oh, nou ik zal het wel redden. Moeten we zondag naar Hanna?”
H: “Nee, Hanna komt zondag naar u. Volgende week gaan we allemaal naar Hanna.”
M: “Dus je komt vandaag ook niet meer? Ik heb wel boodschappen nodig.”
H: “Ik heb boodschappen gehaald. Er is brood, boter en beleg, er is koffie, thee en melk en er zijn koekjes. Alles wat je de komende dagen nodig hebt, is er.” (Warm eten doet ze in het restaurant.)
M: “Maar de bloemen moeten weggegooid.”
H: “Dat kan je nog wel zelf. Daar kan ik niet speciaal voor komen van Tilburg naar Etten.”
M: “Nee, dat is ook zo.”
H: “Ga maar lekker een kopje thee zetten en een beetje lezen.”
M: “Dus je komt niet?”
H: “Nee, ik kom nu niet. Ik moet soms ook nog wat andere dingen doen. Ik ben de vloer aan het doen en Paul is aan het schilderen. Elke dag komen gaat natuurlijk niet.”
M: “Nee lieverd, dat snap ik wel. Ik wil je niet dwingen. Sorry dat ik je gestoord heb.”
H: “Je stoort niet hoor. Je mag altijd bellen, zomaar voor een praatje of als je het even niet meer weet. Al is het tien keer per dag. We zijn er natuurlijk niet altijd, maar dat merk je dan wel. Bel maar hoor, ik ben tenslotte je dochter.”
M: “Oké, dan ga ik nu maar thee zetten. We bellen wel hoor. Bel je me vanavond anders nog even?”
H: “Dat is goed, ik bel vanavond nog even.”
M: “Daaag, sorry voor het storen.”
H: “Je stoort niet hoor. Daaag! Tot vanavond.”

donderdag 21 oktober 2010

Rust a.u.b.

In onze straat – op een hoek – woont een gepensioneerd echtpaar. Hij lijkt wat op Piggelmee, zij op het vrouwtje van Piggelmee. Lief stel is het. Ze zijn erg gesteld op een nette, schone en geordende omgeving, dus wordt er veel geveegd. Elke dag, zomer en winter, zijn ze wel een tijdje op straat te vinden. Vegen, vegen en nog eens vegen. Niet alleen het spreekwoordelijke ‘eigen straatje’; nee, ook het belendende fietspad en de stukjes om de linker- en rechterhoek krijgen een veegbeurt. Als er ’s morgens geveegd is en het is ’s middags weer een rommeltje, dan begint het ritueel opnieuw.

Geen probleem, toch? Neuh, totdat hij twee herfsten geleden de bladblazer ontdekte. In de zomer doet de bezem nog goede dienst, maar zodra het eerste randje rood aan het blad verschijnt, haalt Piggelmee de bladblazer tevoorschijn. Dan is het plots minder leuk. Het nare gezoem begint al ’s morgens en duurt gerust een uurtje of twee, drie. ’s Middags vallen er ook blaadjes, dus … inderdaad.

Als thuiskantoorhoudende zzp’er heb je omgevingsrust nodig. Nou ja, niet iedereen, maar ik wel. De veegwagens van de gemeente en de puttenzuigers kun je nog wel hebben (want dat gebeurt niet te vaak). Ook van de heli’s en vliegtuigen van de vliegbasis word ik niet onrustig. Maar zodra de knop van de bladblazer aangaat word ik pislink. Ik houd me in, maar ik zou Piggelmee wel aan het andere eind van zijn omgekeerde stofzuiger willen zien.

Vanmiddag was hij al een paar uurtjes rustig, de buur. Tweemaal daags is voor hem toch wel de limit (ook al wil zijn lieve eega het liefst elk blaadje killen). Ik veerde dan ook verbaasd op toen ik – zeer dichtbij – een bekend, maar erg hard, geluid hoorde. Verdomd, komt ie nu ook al hier voor de deur de boel bijhouden? Nee, het was de overbuurman van een jaartje of (misschien net) dertig die lustig onder zijn carport aan het blazen was. Lijkt in geen velden of wegen op Piggelmee: jonge, snelle gast met flexbaan volgens mij. Maar wel zo’n debiele bladblazer. Net nieuw. Waarschijnlijk nog een goedkoopje ook, want het geval maakt een gigantische herrie. Zo’n carport heb je in drie minuten schoon. Maar ja, als je net zo’n nieuw apparaat hebt, wil je je wel even uitleven. Kwartiertje op de tanden bijten dus in mijn geval.

Kunnen de mensen die nadenken over het verbieden van mobiel bellen in de auto ook een verbod voor bladblazers in elkaar timmeren? Als jullie toch bezig zijn.

maandag 4 oktober 2010

Bah!

In september waren wij op Sumatra. We maakten een rondreis langs vier Indonesische eilanden waarvan Sumatra het eerste was. Deze 28-daagse trip braken we op dag elf af omdat mijn vader overleed. Tien dagen daarna was het de beurt aan mijn schoonmoeder. Beiden waren al een eind in de tachtig, dus je weet dat het eraan komt. Maar dat is helaas geen troost.

We hebben dus niet alle vier de eilanden gehad, maar wel Sumatra en een stukje Java. Wat mij het meest opviel in deze elf dagen was het vuil. Het afval dat letterlijk overal neergepletterd was alsof de natuur het zelf wel zou opruimen. Niet alleen op straat in de steden (daar was het zeker het ergst), maar ook langs de route. Tijdens een trekking door de jungle wandelden we door een rivierbedding. Een klein stroompje was er nu maar; het heftige regenseizoen moest nog beginnen. De bedding lag bezaaid met troep. Schoenen en slippers, plastic flessen, gescheurde vuilniszakken, blikjes, afgekloven botjes van kip, koe of lam, takken en stukken hout, slierten onduidelijk spul en ander ongerief. Je weet precies wat er met deze verzameling gebeurt wanneer het regenseizoen het water in de rivier doet rijzen. Plasticeiland in de Atlantische Oceaan misschien?

Over de toilethygiëne onderweg ga ik het niet hebben. Use your imagination. Gelukkig was er ook veel moois te zien op Sumatra. Minder mooi zijn weer de palmolieplantages. De keurig in het gelid geplante bomen zijn op zich niet zo weerzinwekkend, ware het niet dat je weet dat er jungle voor gekapt is. Dan worden de uitgestrekte plantages ineens een stuk minder prettig om te zien. Orang Utans vinden gelukkig in de nationale parken nog een veilig plekje om een beetje rond te hangen en lui van boom naar boom te slingeren.

Top of the bill qua viezigheid was Jakarta. We zaten in het oude stadsdeel Kota, het vroegere Batavia. De reisgidsen beloofden een historische plek vol herinneringen aan de VOC-tijd (en -architectuur). Op die VOC-tijd hoef je overigens niet heel trots te zijn, meneer Balkenende. U verwees er graag naar tijdens uw premierschap, maar dat zou ik nooit meer doen als ik u was.
Enfin, Jakarta stonk. En niet heel weinig. Wij huisden met ons reisgezelschap in Hotel Batavia. Romantischer kan het haast niet klinken. Op het hotel zelf was weinig aan te merken. Oude chique met tapijten waarin je wegzakte en lobby’s waarin hele dorpen konden wonen (als ik bedenk wat wij onderweg aan schamele behuizing hebben gezien voor grote leefgemeenschappen). Het was de locatie. Voor de deur liep een gracht - naar Hollands voorbeeld aangelegd. Die was ondiep, had een wazig groenige kleur en er dreef van alles in. De stank was overweldigend. De ratten schoten letterlijk voor je voeten de ‘boulevard’ over, de goot in. Het water kolkte en borrelde op sommige plaatsen.



Na een bezoek aan het belangrijkste plein van Kota, waar inderdaad mooie gebouwen en musea te bezichtigen waren, wilden we wel een hapje eten in China Town. Dat lag een wijk verder, zuidwaarts. Dat konden we wel te voet. Rondkijken in Indonesië doe je niet al lopende, want dan stap je gegarandeerd in een gat, kuil of stinkende plas. Veilig is het dus om naar beneden te kijken en met een schuin oog naar het verkeer zodat je niet van de sokken gereden wordt. China Town was een teleurstelling. In het rijtje vies-viezer-viest had China Town de hoofdprijs. Normaal zou je nog het pittoreske laten prevaleren boven het gebrek aan hygiëne, maar dat kon hier niet. Weinig pittoresk, schokkend gebrek aan hygiëne. De stalletjes met etenswaren en groente stonden boven het open riool waar – alweer – de ratten ook overdag op hun gemakje rondscharrelden. Gelukkig, kan ik nu zeggen, vonden we geen restaurant en hebben we bij een buurtsupertje rollen koekjes en zoutjes gehaald. Het plastic gooiden we in een prullenbak (jawel) die naast de winkeldeur stond. Nu maar hopen dat die niet in de goot geleegd is.
We willen de reis ooit afmaken. Het vervolg beloofde nog veel moois. Jakarta laten we aan ons voorbij gaan. Dat is in mijn geval: twee keer maar nooit weer!



Zomaar een straat in Kota - Jakarta




donderdag 15 juli 2010

Tien

Er een blog op na houden heeft weinig zin als je niet af en toe wat schrijft. Ik weet het. Na een intermezzo van enkele weken waarin vakantie, zorg, geboortes en andere menselijkheden zich in vlot tempo aandienden en afspeelden binnen de familie, ben ik weer bij de les. Ik overtreed hier meteen een van de regels van goed schrijfwerk: geen metacommunicatie! Toch gedaan. Burgerlijk ongehoorzaam.

Zal ik wat over mijn opwinding rondom het oranjevertier vertellen of heeft u daar ook de buik van vol? Of over de schertsvertoning rondom de verkiezingen met bijbehorende formatietango’s die we voorbij zien komen? Nee, zucht, geen zin in. Het moet over een andere boeg. Ik ga persoonlijk worden. Ik ben te zwaar. Niet zomaar een kilootje, nee, wel tien. Dat is misschien peanuts voor iemand die veertig kilo boven zijn streefgewicht dobbert, maar vijf van die tien zijn wel heel snel op mijn buik neergestreken. Mijn huisarts vermoedt dat ik teveel eet in verhouding tot mijn fysieke inspanningen die momenteel inderdaad vrijwel non-existent zijn. Maar wat dat teveel eten betreft teken ik protest aan. Er heersen geen eetstoornissen in dit gezin en alles gaat zeer met mate. We kwamen aan het eind van het consult tot de afspraak dat minderen met zout en koolhydraten wat op kan leveren. Nu vind ik brood superlekker – vooral zelfgebakken in zo’n handig apparaat dat ook bij ons op het aanrecht huist – en van rijst of pasta ben ik ook niet vies. Een leven zonder soepje (immers vaak zout!) kan ik me niet goed voorstellen. Flauwe soep=slappe hap. Maar nee, echt dokterfranken zal het niet worden. Ik doe liever aan zelfdiëtisering – mag ik dat woord even introduceren? Minder, magerder of gezonder eten kan hier in huis bijna niet. We doen al aan: groenten en fruit, vis, vleesvervangers, halfvolle zuivel, volkorenspul allerlei, geen jus of boter maar olijfolie en nog een ritsje verantwoord voer. Vers staat hier hoog in het vaandel en de kant-en-klaar- of afhaalhappen zijn in dit huishouden jaarlijks op één hand te tellen. Nou vooruit, op twee handen; een van mij en een van P. Daar zit het probleem dus niet zou je denken. Dan maar schrappen. No more tatties, sandwiches, noodles, nice rice dishes and other filthy carbs. Huh, ik ga even een peertje eten. Wie heeft er nog geen broodmachine? Binnenkort te koop op dit adres.

zaterdag 3 april 2010

Niet voor de poes

Wij hebben een poes. (Nee, dit wordt geen Carmiggelt of Campert.) In oktober wordt ze twaalf. Ongeveer oktober, want helemaal precies weten we het niet. Haar geboortebewijs zat er niet bij, die twaalf jaar geleden. Poes Kiki is een duur portret. Ze lust alleen nog Sheba; alle andere prakjes van appie heijn, super de b. en andere kattenvoerproviders vindt ze niet te vreten. En, ze lust niet elke Sheba-hap, maar alleen die met lam en kip; reepjes graag, geen paté. Dankuwel.

U voelt het: poes is een persoonlijkheidje. Verder brengt haar bestaan nog wat andere uitgaven met zich mee. Elke keer als wij met vakantie gaan, gaat zij ook. Naar het kattenhotel, à zeven euro per dag. Wij zijn nogal eens op pad, en soms ook langdurig, dus bij onze vakantiekosten tellen we altijd zo’n honderd tot tweehonderd euro kattenhotel op. Ze is doorgaans niet heel erg blij met haar vakanties en zet steevast haar klauwen in de kattenhotelier, die gelukkig wel wat gewend is. Om daar te mogen vertoeven, moet poes ingeënt zijn. Elk jaar een cocktailtje. Een wormenkuur doen we er voor het gemak ook nog bij; better safe than sorry. Zo’n bezoekje loopt al gauw op tot een tientje of zes, zeven.
Ik ga niet rekenen, want dan schrik ik, maar u begrijpt dat die tweeënhalve kilo kat (het is maar een kleintje) een fikse duit kost. Maar er zijn grenzen.


Vorig jaar was ik voor de jaarlijkse controle weer in de dierenkliniek. Dit keer in de vestiging een dorp verderop, want de afspraak in ons eigen dorp moest ik annuleren. Poes liet zich niet op tijd vangen en was ‘m gesmeerd. Enfin, naar het volgende dorp dus. De dierenarts (v) liet me binnen en begon poes te bekijken, bevoelen en beluisteren. Hoort erbij voor die prijs. Met de stethoscoop in haar oren en het andere uiteinde tegen poes heur borstkasje sprak de dierenarts de historische woorden: “Weet u dat uw poes een hartruisje heeft?” Ik keek haar meewarig aan: “Nee, nooit eerder gehoord. Goh!” Veel meer viel er volgens mij niet over te zeggen. Maar dat had ik mis. “Daar kunnen we wel wat aan doen hoor! U kunt een afspraak maken in onze andere kliniek voor een scan en een röntgenonderzoek. Dan stellen we een diagnose en kunnen we zien hoe verder.” Ik trok mijn wenkbrauwen eens op. Dat leek me niks. Dat ging ik vertellen. “Mevrouw, ik ben realist. Poes is een dier, we zorgen goed voor haar. Maar, ze is elf en als ze op is, is ze op.” Nog was ik niet klaar met de dierenvriendin. “Ja, maar dat willen we toch zeker zo lang mogelijk uitstellen?” Haar blik begon al wat te verharden. Ze had hier kennelijk te maken met een harteloos bazinnetje die geen euro teveel aan haar huisdier wilde spenderen. Ik trok vijf minuten later de deur achter me dicht met een ingeënte poes, een wormenkuur, een folder over hartonderzoek bij poezen en een paar priemende ogen in mijn rug. “Ik zal er eens over nadenken, dan hoort u het wel van me.” De folder heeft het niet erg lang gemaakt hier in huis.

Poes rent een klein jaar na dato nog als een razende schicht door huis en tuin en heeft onlangs de allang afgeleerde gordijnenklimtruc weer nieuw leven ingeblazen. Ze racet de buffetkast op, springt via containers, tafels, schuurdeuren en schuttingen de tuin uit en beloert en bejaagt alle vogels, groot en klein. Hartruisje? Handicap hoor!

Eergisteren zag ik een itempje bij het nieuws en gisteren in de krant: chemokuur en bestraling voor huisdieren met kanker. U begrijpt zeker wel hoe ik daar over denk?

woensdag 17 maart 2010

Taalvouten

Een tijdje geleden startte iemand op LinkedIn een discussie met als titel en onderwerp ‘Vallen taalvouten jou ook gelijk op?’ Tot vandaag ontving hij een kleine 130 reacties. Sommige leuk, andere van taalmierenneukers. Vooral die reacties geven een mooi inkijkje in de betweterigheid van taalpersonen. Ik ben er zelf een, dus ik mag het zeggen. Taalfouten; mijn favoriete (volks)krantje kan er soms ook wat van. Een hele pagina vol tekst (nu nog geen tabloid, dus veel tekst op één pagina) en die t waar een d hoort springt mij bij het omslaan van de pagina tegemoet. Zonder vertraging. Jammer, want van de krant verwacht ik smetteloze taal. Maar dat is niet redelijk. Zo’n dt-fout (schrijf je dat zo?) kan best een tikfout zijn, maar hij ziet eruit alsof de redacteur zijn of haar moerstaal niet beheerst.

Toch vind ik taalfouten soms niet erg. Ik was ooit juf Nederlands en Engels en moest het beroepshalve heel erg erg vinden. Inmiddels ben ik van de preciezen naar de rekkelijken opgeschoven: communiceren is belangrijker dan punten op de i. Ik licht het even toe.

Sinds een paar jaar ben ik lid van het legioen der (diepzee)duikers. Dat is een divers gezelschap, so to speak. Bij die sportieve activiteit hoort ook het lidmaatschap van een paar informele verenigingen en bijbehorende mailgroepen. Nou, daar komt wat voorbij hoor, aan taaljuweeltjes. Laat ik dat nou helemaal niet erg vinden. Ik heb zelfs grote bewondering voor leden die over hun dyslexie of taalangst heenstappen en hun berichtje toch posten. Hun boodschap komt altijd over en ik heb liever dat ze een beetje gemankeerd schrijven dan helemaal niet. Bovendien zijn zij toevallig retegoed in hun eigen vak, waarvan ik meestal weer geen kaas gegeten heb.

Dus ja, taalfouten vallen mij ook meteen op. Vooral de fouten van iemand anders. En daar zit hem het probleem. Die van mezelf zie ik soms over het hoofd. Dat is een vrij normaal verschijnsel. Je ziet wat je denkt te zien, en niet wat er staat. Soort trompe l’oeil van de taal. Zo heb ik onlangs mijn website vernieuwd. Nieuw format, ander programma, tekst beetje bijgepoetst. Lange dagen en nachten zitten klussen. Alles tot vervelens toe doorgelezen. Midden in de nacht de handel online gezet. Nog één keer gekeken en toen lekker naar bed. Tot ik een weekje later nog eens ging kijken of alles er nog een beetje strak bijstond. Op de eerste pagina van mijn site stond pontificaal al een hele week een megantische taalfout. Helemaal zelf gemaakt en niet gezien.

Uw taalkundige verbeteringen op dit blogje zijn van harte welkom.
(Via het contactformulier op mijn site.)

zaterdag 27 februari 2010

Seks en de kerk

Het was een kwestie van tijd, maar ook in Nederland komt de waarheid boven tafel. Mannen in ‘geestelijke’ beroepen zijn niet altijd brave jongens. Sommigen proberen heiliger te zijn dan de paus door homo’s een blaadje ouwel of stukje brood te ontzeggen, anderen kunnen niet met hun bewierookte handen van kleine jongetjes afblijven. En waarschijnlijk ook niet van kleine meisjes, maar dat nieuws volgt natuurlijk nog. Wat zijn die priestly child molesters nou eigenlijk? Pedo’s of homo’s in de kast die geen gelijkwaardige relatie met een man aandurven omdat ze dan – en dat is nog het minste – niet meer ter communie mogen. Daarom doen ze het met kleine jongetjes. Die zijn nu opgestaan. Chapeau, ik ben trots op jullie. Mocht Nederland alweer(!) denken ‘dat zoiets hier niet kan gebeuren’, dan hebben jullie terecht de schellen voor de laaglandse ogen verwijderd.

Ik ben gek op kerken. Ik kom er dan ook graag en tijdens vakanties bezoek ik bezienswaardige kerken, kathedralen en kapellen. Maar met de representanten van de kerk en met het geloof heb ik niet veel op. Niets eigenlijk.
Het verbaast mij dat weldenkende, intelligente, belezen mensen die zich met serieuze zaken in het leven bezighouden en zich verdiepen in mens en maatschappij een geloof kunnen aanhangen. Een geloof dat is samengesteld uit verhalen die zodanig zijn aangepast dat ze de alleen informatie bevatten die het instituut kerk welgevallig is. De mannen in jurken bepalen hoe het zat en hoe het zit. Wat je wel en niet mag denken, doen, geloven. Voor henzelf gelden uiteraard andere regels. Zij leggen geloftes van armoede af, maar struikelen over het goud. Zij kiezen voor het oog van het kerkvolk voor het celibaat, maar zitten in het geniep met hun dikke vingers aan kleine piemeltjes. Zij geven homo’s geen hostie, maar hun Jezus van N. zou waarschijnlijk iedere hongerlijder een stuk brood hebben gegeven.

Beste homo’s van Nederland. Als jullie behoren tot de weldenkende mensen van deze eeuw, dan keer je het fossiele instituut ‘kerk’ de spreekwoordelijke rug toe. Laat de jurken en mijters hun rituelen en vier samen een ander feestje. Breek een broodje, drink een slok wijn. Toost op het leven en ga je eigen weg. Ik ben dan geen priester en geen paus, maar mijn zegen hebben jullie.

vrijdag 19 februari 2010

Galapagos

Toen ik tien jaar geleden plannen maakte voor een verre reis kwam Ecuador in beeld. Met een verlenging op de Galapagos-eilanden. Uit informatie in de reisgids en andere bronnen bleek dat zo’n Galapagos-avontuur aan strikte regels gebonden was. Om de eilanden te beschermen mocht je alleen per boot reizen, moest je op de boot overnachten en werd je verondersteld niet op de eilanden te verblijven. Je mocht enkele ervan bezoeken voor korte dagtrips. Het aantal boten met dagbezoekers was aan strikte quota gebonden. De eisen aan reinheid van kleding, schoeisel enzovoorts waren niet mis. De reis was exorbitant duur. Dit alles om de natuurlijke staat van de eilanden zo goed mogelijk intact te houden en bezoek zoveel mogelijk in te dammen. Zeer begrijpelijk allemaal en ik had geen problemen met deze voorwaarden. Om minder belangrijke redenen heb ik toen uiteindelijk voor een andere reis gekozen; ook mooi.
Elke zondagavond kijken wij naar Beagle: in het kielzog van Darwin, een tv-programma waarin de reis die Charles Darwin tussen 1831 en 1836 maakte dunnetjes overgedaan wordt door een aantal lucky bastards die mee mochten op de clipper Stad Amsterdam. Afgelopen zondag kwamen zij aan op de Galapagos. Een pissige Dirk Draulans – evolutiebioloog – kon zijn frustratie en woede over wat hij daar zag nauwelijks bedwingen. Naarmate het programma vorderde, raakten ook wij steeds meer in shock. Toeristen overspoelen de eilanden, vliegtuigen vliegen af en aan, Ecuadorianen van het vasteland trekken naar de eilanden om een graantje mee te pikken van de 'welvaart'. Er wordt gebouwd en nog meer gebouwd. Vuilnis en puin verpesten delen van de ‘ongerepte’ natuur. Honden van bewoners fokken er op los en bedreigen de natuurlijke fauna. Waar voorheen de zeeleeuwen op een strandje lagen, is nu een stenen boulevard. De onderzoekers en natuurbeschermers ter plekke schetsen een somber beeld: de Galapagos zijn eigenlijk al verloren. In korte tijd verziekt, door ons, de mens. Waar is die strenge regulering gebleven die ik tien jaar geleden nog tegenkwam? Wat doet de regering van Ecuador? Wat doen de grote internationale natuur- en milieuorganisaties om het tij te keren? Wat doet de Unesco? De Galapagos staan op de werelderfgoedlijst, maar sinds 2007 met een rode stip. Dat is geen hoera-aanduiding maar een teken dat het er erg slecht gaat. Er zijn stichtingen opgericht voor het behoud van de eilanden, maar ook zij geven bezoekerstips en reisinformatie. Volgens mij is er maar één tip aan reislustige types die graag al het moois van de wereld zien: Mijd de Galapagos de komende decennia. Misschien komt het dan nog een beetje goed. Neem even genoegen met de filmbeelden, artikelen en fotoreportages die al door anderen zijn gemaakt en ga lekker ergens anders heen. Wij gaan zeker niet! Dat scheelt helaas maar twee toeristen. Wat doet u?
En een oproep aan de reisorganisaties: neem een beetje extra verantwoordelijkheid en schrap de Galapagos uit uw reisaanbod. Net zoals u dat doet wanneer het in een gebied niet veilig is voor uw reizigers.
Hartelijk dank, namens alle vinkjes, zeeleguanen, schildpadden, blue-footed boobies en andere oorspronkelijke bewoners.
Bezoek de werelderfgoedlijst http://whc.unesco.org/en/list

dinsdag 2 februari 2010

Nuance

Laat ik het maar zeggen. Ik ben een klimaatscepticus. Zo, pfeww dat is eruit. Als je vandaag de dag durft te zeggen dat je klimaatscepticus bent, dan word je meteen gebombardeerd tot rechtse rakker die niets met het milieu opheeft en in een grote benzineslurpende SUV over Neerlands wegen wil scheuren. Niets is minder waar als het om mijn persoontje gaat. Tijd dus voor de nuance. Ik heb de hype rondom Al Gore destijds met verbazing gadegeslagen en heb me toen al voorgenomen er niet zomaar in mee te gaan. Ik houd niet van hypes. Inmiddels weten we dat het IPCC-rapport zich zo’n driehonderd jaar vergist heeft in de smeltende gletsjers. Dat is geen reden om te zeggen dat er dus niks aan de hand is, en dat zal ik dan ook niet doen. Driehonderd jaar is niks. Ze smelten en ze smelten snel. Sneller kennelijk dan goed is voor onze huidige levende natuur (mens, plant en dier, niet noodzakelijk in die volgorde). Met de nadruk op ‘huidige’. Ik heb al mijn hele leven de behoefte zaken te willen zien in het ‘grotere geheel der dingen’ of zoals het Engels daar een betere uitdrukking voor heeft the grand scheme of things. En in dat grote ‘plan’ hebben wij zo bar weinig te betekenen; hebben wij betrekkelijk weinig invloed en regelt moeder aarde haar zaakjes door de geologische tijdperken heen over het algemeen aardig. Gaan wij nu denken dat we dat mooie zelfonderhoudende systeem de laatste honderd jaar met onze miezerige hebberigheid en consumptiedrang de baas zijn geworden? Wat een arrogantie. Overbevolking? Jazeker, en de aarde, de natuur, het zelfregulerend vermogen of hoe je het ook noemen wilt deelt af en toe een schop uit. Teistert ons met aardbevingen, nieuwe en oude ziektes, tsunami’s, overstromingen enzovoort. Om de bevolkingsgroei een beetje in te dammen, denk ik dan wel eens. Waar wij vervolgens weer van alles op proberen te vinden. Torenhoge flatgebouwen die aardbevingbestendig zijn, vaccinaties tegen de Mexicaanse en andere griepsoorten, waarschuwings- en evacuatieprocedures bij grote rampen. Het blijft een beetje een strijd en afwachten wie er gaat winnen: wij, de grote gebruikers of hij/zij de aarde, die zoals hierboven gesuggereerd is eigenlijk altijd al gewonnen heeft. Ik ben niet zo bang voor die opwarming; er is maar één grote vulkaanuitbarsting nodig om de temperatuur in de atmosfeer weer te laten afnemen. En gebeurt dat niet, dan moet die opwarming er op den duur misschien gewoon komen omdat het geologisch en klimatologisch gezien tijd is voor verandering. Er ontstaat een nieuwe wereld waarin sommige soorten overleven en andere niet. Waarin nieuwe soorten een kans krijgen en waarin de soort ‘mens’ een stapje terug moet en een bescheidener rol gaat spelen of misschien compleet verdwijnt. Tot die tijd pleit ik voor respect voor de natuur, zorg voor het milieu, matiging van onze consumptieve behoeftes, acceptatie van het feit dat we niet allemaal 85 worden en dat sommigen van ons zich niet zullen voortplanten. We blijven met onze poten van het tropisch regenwoud af en vissen de oceanen niet leeg. We zoeken naar alternatieven voor hen die daar hun levensonderhoud uit halen. We proberen te onthaasten omdat niet alles gisteren klaar hoeft en we lopen niet achter elke hype aan. And last but not least: we accepteren dat we natuur en aarde niet naar onze hand kunnen zetten. Daar zijn we te onbeduidend voor in the grand scheme of things.

maandag 18 januari 2010

Plunderen?

In Haïti hebben de mensen geen eten, water of medicijnen. Velen hebben geen dak meer boven het hoofd of durven de huizen niet in. Er zijn niet genoeg ziekenhuizen en de noodhospitalen komen maar moeizaam van de grond. Het is de vraag of zij de stroom gewonden aankunnen. Op het vliegveld bulkt het van de hulpgoederen, vliegtuigen, reddingsploegen, speurhonden enzovoort, enzovoort. Maar vooralsnog komt alles maar mondjesmaat ter plekke. Als simpele leek vraag ik me dan af waarom er geen helikopters zijn gestuurd door al die naties die hulpgoederen en mensen sturen, en of die helikopters dan niet in staat zijn voedseldroppings te organiseren. Dat is in het verleden toch wel vaker vertoond? Is dat erg moeilijk te regelen? Hoe is het mogelijk dat je schrijvende pers en tv-ploegen ter plekke krijgt (meestal een paar man mét apparatuur), en niet één ploeg, nee elk land een paar. Hoe is het mogelijk dat de VS 10.000 militairen stuurt; ze daar kennelijk fysiek en dus logistiek ter plekke krijgt, maar dat het verder niet mogelijk is de logistiek op het eiland zelf in goede banen te leiden? Ik kan er wel om huilen. Nu de Haïtianen al een week zonder eten en drinken zitten, ze de lichamen van geliefden en vreemden langs de straten zien liggen of getuige zijn van zeer onceremoniële en mensonwaardige begrafenissen verliezen ze de hoop. Hoe moet je je waardigheid behouden? Hoe moet je je verstand laten prevaleren? Hoe zorg je dat je niet gek wordt van verdriet, boosheid, ontgoocheling of complete ontreddering? Als je nog een beetje bij je positieven bent ga je zorgen dat je wat te eten of drinken krijgt. Voor jezelf en je kinderen of voor je oude moeder of buurvrouw. Je gaat naar de ingestorte winkels en haalt wat je nodig hebt, want niemand komt je helpen. Je pakt water en blikken eten en misschien nog wat andere spullen die het lijden de komende tijd wat draaglijker kunnen maken. Dan hoor je schieten, je ziet een man met een politiehesje en een groep burgers die uit hun dak gaan omdat je iets uit de puinhopen haalt. Je zet het op een rennen… En hier in het Westen spreken de media over ‘plunderen’. Beste collega-westerlingen, dit is geen plunderen. Dit is overleven, koste wat kost. Van mij mag het, moét het zelfs. Ik zou het niet begrijpen wanneer je verkiest te verhongeren wanneer er voedsel in de winkels ligt en de voedselpakketten van brave Amerikanen en Europeanen op het vliegveld liggen te wachten. En Nederland? Nederland is weer erg trots op zichzelf: we hebben giro 555 opengesteld en er zijn al behoorlijke bedragen opgehaald. Knap hoor jongens, daar hebben ze wat aan in Haïti. Rot toch op. Geld is er genoeg. Ga in godsnaam met die hulporganisaties van jullie zorgen dat die mensen daar de spullen krijgen die ze nodig hebben. Het is jullie core business nota bene!

vrijdag 15 januari 2010

Luisteren

Het kabinet is gered. We gaan over tot de orde van de dag. Woensdagnacht tot half twee heb ik het gevolgd. Het debat over Irak, ook wel genoemd het debat over het rapport van de commissie Davids. Maar daar ging het helemaal niet over. Het was het debat over de persverklaring van JPB. Niks Irak, niks rapport, het was weer muggenziften op de vierkante mm. Wat mij het meest frappeerde aan het hele toneelstuk was dat er zo bar slecht naar elkaar geluisterd werd. Nu ben ik geen JPB-fan, dus zal ik de laatste zijn om hem te verdedigen. Ik vind hem niet bijzonder competent. Hij jokt waar je bij zit en hij weigert in vraaggesprekken vaak antwoord te geven op de vraag die wordt gesteld. Natuurlijk, hij geeft altijd antwoord, maar niet pers se relevant voor de vraag. En zo’n antwoord begint vaak zo: ‘Dat is een heel moeilijke kwestie en ik zal u ook uitleggen waarom …’ of zo: ‘Kijk, u moet het zo zien…’. Vervolgens komt er een hoop geneuzel en gedraai waarna de interviewer nog drie keer zijn vraag probeert te stellen en vervolgens maar overgaat naar de volgende. Maar, we waren nog bij het debat. Hoeveel keer ik diverse Kamerleden aan coalitiepartijvoorzitters en kabinetsleden heb horen vragen naar de status van JPB’s eerste verklaring weet ik niet meer. Heel erg vaak. En ook heel erg vaak hetzelfde antwoord gehoord. Het leek Babel wel. Niemand leek elkaar te (willen?) verstaan. Om half twee hield ik het voor gezien. JPB was bezig met zijn ‘voordrachtje’ en hij werd al rap geïnterrumpeerd. Wij hoorden andermaal drie keer wat we die nacht al eerder hoorden en vonden het tijd voor een schoonheidsslaapje. De volgende ochtend was het weer pais en vree. Als we de media mogen geloven (niet te vaak doen, die moeten ook maar hun zendtijd of krantenkaterns vol krijgen) is het nu de beurt aan het CDA om terug te meppen naar de PvdA, die deze week roodgejast in de persoon van Mariëtte Hamer advocaat van de duivel speelde. Volgens de ‘deskundigen’ in het Haagse persnest is het wachten op het moment dat de christelijken de socialisten een oor aannaaien. Ik wacht met spanning de ontwikkelingen af. Intussen doe ik een oproepje aan Maastricht: als jullie een nieuwe burgemeester zoeken, overwegen jullie dan alsjeblieft de sollicitatie van Gerd Leers? Ik heb gehoord dat hij een goeie is. Anders willen wij hem wel in Tilburg. Daar is nog een vacature.

dinsdag 5 januari 2010

Idee

Het is weer achter de rug. De feestmaand december kunnen we afvinken. Na een kleine twee weken zelfgegunde vakantie (zzp’ers mogen dat helemaal zelf uitmaken) pak ik de draad weer op. Er was de afgelopen maand wel wat loos. Sinterklaas mag niet alleen komen, maar moet ook weer gaan; dat is beter voor autistische kinderen. Ik vind dat een goed idee. Kleine moeite immers. Gerda en de geiten hielden de gemoederen bezig. Bisschop Hurkmans bad voor alle geitgerelateerde ellende. Minder goed idee. Vreemde kijk op de Almachtige en waar hij/zij zich zoal mee bezighoudt. Onze koningin heeft i-Nederland op de gevoelige lange tenen getrapt. Een stroom van verontwaardigde i-voorstanders viel over de Majesteit heen. Slecht idee. Helpt niet en ook M mag haar mening hebben en soms zelf verkondigen. De paus heb ik dit jaar gemist, maar zijn ‘voor de stad en de wereld’ zal niet zoveel afwijken van alle andere uitvoeringen. Ik heb weinig met de paus maar zie altijd graag even het plein voor de Sint Pieter. Jammer. Er was nog een vreemde snuiter met een brandbare onderbroek in een vliegtuig. Slecht idee. En een dappere vliegende Hollander die daar wat aan deed. Goed idee. Hansje Brinker heette hier Jasper Schuringa en hij is een held. Het was en is een barre winter. De straten worden slecht gestrooid en dat is in mijn beleving een superslecht idee want ik beweeg me dan als een bibberende kwezel over de gladde straten terwijl ik liever gewoon thuis blijf. Bang om te vallen. En last but not least voor dit moment: de klimaatsceptici krijgen de wind van voren de laatste weken. Ze worden uitgescholden voor rechtse rakkers die hun materiële hebbedingen niet willen opgeven. Dat etiket kan ik niet volgen en ik vind dat hokjesdenken een erg slecht idee. Ik wil afsluiten met een goed idee, vandaag geopperd bij Eenvandaag, maar het heeft al lang een plekje in mijn hart al vind ik het moeilijk uit te voeren: nooit meer zoenen op nieuwjaarsrecepties.