donderdag 21 oktober 2010

Rust a.u.b.

In onze straat – op een hoek – woont een gepensioneerd echtpaar. Hij lijkt wat op Piggelmee, zij op het vrouwtje van Piggelmee. Lief stel is het. Ze zijn erg gesteld op een nette, schone en geordende omgeving, dus wordt er veel geveegd. Elke dag, zomer en winter, zijn ze wel een tijdje op straat te vinden. Vegen, vegen en nog eens vegen. Niet alleen het spreekwoordelijke ‘eigen straatje’; nee, ook het belendende fietspad en de stukjes om de linker- en rechterhoek krijgen een veegbeurt. Als er ’s morgens geveegd is en het is ’s middags weer een rommeltje, dan begint het ritueel opnieuw.

Geen probleem, toch? Neuh, totdat hij twee herfsten geleden de bladblazer ontdekte. In de zomer doet de bezem nog goede dienst, maar zodra het eerste randje rood aan het blad verschijnt, haalt Piggelmee de bladblazer tevoorschijn. Dan is het plots minder leuk. Het nare gezoem begint al ’s morgens en duurt gerust een uurtje of twee, drie. ’s Middags vallen er ook blaadjes, dus … inderdaad.

Als thuiskantoorhoudende zzp’er heb je omgevingsrust nodig. Nou ja, niet iedereen, maar ik wel. De veegwagens van de gemeente en de puttenzuigers kun je nog wel hebben (want dat gebeurt niet te vaak). Ook van de heli’s en vliegtuigen van de vliegbasis word ik niet onrustig. Maar zodra de knop van de bladblazer aangaat word ik pislink. Ik houd me in, maar ik zou Piggelmee wel aan het andere eind van zijn omgekeerde stofzuiger willen zien.

Vanmiddag was hij al een paar uurtjes rustig, de buur. Tweemaal daags is voor hem toch wel de limit (ook al wil zijn lieve eega het liefst elk blaadje killen). Ik veerde dan ook verbaasd op toen ik – zeer dichtbij – een bekend, maar erg hard, geluid hoorde. Verdomd, komt ie nu ook al hier voor de deur de boel bijhouden? Nee, het was de overbuurman van een jaartje of (misschien net) dertig die lustig onder zijn carport aan het blazen was. Lijkt in geen velden of wegen op Piggelmee: jonge, snelle gast met flexbaan volgens mij. Maar wel zo’n debiele bladblazer. Net nieuw. Waarschijnlijk nog een goedkoopje ook, want het geval maakt een gigantische herrie. Zo’n carport heb je in drie minuten schoon. Maar ja, als je net zo’n nieuw apparaat hebt, wil je je wel even uitleven. Kwartiertje op de tanden bijten dus in mijn geval.

Kunnen de mensen die nadenken over het verbieden van mobiel bellen in de auto ook een verbod voor bladblazers in elkaar timmeren? Als jullie toch bezig zijn.

maandag 4 oktober 2010

Bah!

In september waren wij op Sumatra. We maakten een rondreis langs vier Indonesische eilanden waarvan Sumatra het eerste was. Deze 28-daagse trip braken we op dag elf af omdat mijn vader overleed. Tien dagen daarna was het de beurt aan mijn schoonmoeder. Beiden waren al een eind in de tachtig, dus je weet dat het eraan komt. Maar dat is helaas geen troost.

We hebben dus niet alle vier de eilanden gehad, maar wel Sumatra en een stukje Java. Wat mij het meest opviel in deze elf dagen was het vuil. Het afval dat letterlijk overal neergepletterd was alsof de natuur het zelf wel zou opruimen. Niet alleen op straat in de steden (daar was het zeker het ergst), maar ook langs de route. Tijdens een trekking door de jungle wandelden we door een rivierbedding. Een klein stroompje was er nu maar; het heftige regenseizoen moest nog beginnen. De bedding lag bezaaid met troep. Schoenen en slippers, plastic flessen, gescheurde vuilniszakken, blikjes, afgekloven botjes van kip, koe of lam, takken en stukken hout, slierten onduidelijk spul en ander ongerief. Je weet precies wat er met deze verzameling gebeurt wanneer het regenseizoen het water in de rivier doet rijzen. Plasticeiland in de Atlantische Oceaan misschien?

Over de toilethygiëne onderweg ga ik het niet hebben. Use your imagination. Gelukkig was er ook veel moois te zien op Sumatra. Minder mooi zijn weer de palmolieplantages. De keurig in het gelid geplante bomen zijn op zich niet zo weerzinwekkend, ware het niet dat je weet dat er jungle voor gekapt is. Dan worden de uitgestrekte plantages ineens een stuk minder prettig om te zien. Orang Utans vinden gelukkig in de nationale parken nog een veilig plekje om een beetje rond te hangen en lui van boom naar boom te slingeren.

Top of the bill qua viezigheid was Jakarta. We zaten in het oude stadsdeel Kota, het vroegere Batavia. De reisgidsen beloofden een historische plek vol herinneringen aan de VOC-tijd (en -architectuur). Op die VOC-tijd hoef je overigens niet heel trots te zijn, meneer Balkenende. U verwees er graag naar tijdens uw premierschap, maar dat zou ik nooit meer doen als ik u was.
Enfin, Jakarta stonk. En niet heel weinig. Wij huisden met ons reisgezelschap in Hotel Batavia. Romantischer kan het haast niet klinken. Op het hotel zelf was weinig aan te merken. Oude chique met tapijten waarin je wegzakte en lobby’s waarin hele dorpen konden wonen (als ik bedenk wat wij onderweg aan schamele behuizing hebben gezien voor grote leefgemeenschappen). Het was de locatie. Voor de deur liep een gracht - naar Hollands voorbeeld aangelegd. Die was ondiep, had een wazig groenige kleur en er dreef van alles in. De stank was overweldigend. De ratten schoten letterlijk voor je voeten de ‘boulevard’ over, de goot in. Het water kolkte en borrelde op sommige plaatsen.



Na een bezoek aan het belangrijkste plein van Kota, waar inderdaad mooie gebouwen en musea te bezichtigen waren, wilden we wel een hapje eten in China Town. Dat lag een wijk verder, zuidwaarts. Dat konden we wel te voet. Rondkijken in Indonesië doe je niet al lopende, want dan stap je gegarandeerd in een gat, kuil of stinkende plas. Veilig is het dus om naar beneden te kijken en met een schuin oog naar het verkeer zodat je niet van de sokken gereden wordt. China Town was een teleurstelling. In het rijtje vies-viezer-viest had China Town de hoofdprijs. Normaal zou je nog het pittoreske laten prevaleren boven het gebrek aan hygiëne, maar dat kon hier niet. Weinig pittoresk, schokkend gebrek aan hygiëne. De stalletjes met etenswaren en groente stonden boven het open riool waar – alweer – de ratten ook overdag op hun gemakje rondscharrelden. Gelukkig, kan ik nu zeggen, vonden we geen restaurant en hebben we bij een buurtsupertje rollen koekjes en zoutjes gehaald. Het plastic gooiden we in een prullenbak (jawel) die naast de winkeldeur stond. Nu maar hopen dat die niet in de goot geleegd is.
We willen de reis ooit afmaken. Het vervolg beloofde nog veel moois. Jakarta laten we aan ons voorbij gaan. Dat is in mijn geval: twee keer maar nooit weer!



Zomaar een straat in Kota - Jakarta